Als u wordt geopereerd aan uw brandwonden, krijgt u een huidtransplantatie. Wat is dit? En hoe zal de operatie in zijn werk gaan? Antwoorden op deze vragen leest u hier.

Op de dag voor de operatie zal het team u goed voorbereiden. U kunt de volgende zaken verwachten:

  • De verpleegkundige neemt bloed bij u af om uw bloedgroep te bepalen, als deze nog niet bekend is.
  • Afhankelijk van uw leeftijd maakt de verpleegkundige een hartfilmpje (ECG) van uw hartritme.
  • Als het nodig is onthaart de verpleegkundige de plek waar de huid wordt afgenomen voor de transplantatie.
  • U wordt tijdens de operatie verdoofd. Daarom komt de anesthesioloog bij u langs. Hij zal uitleg geven over de narcose en kan uw vragen hierover beantwoorden. De meest bekende vorm is de algehele narcose. Hierbij is het hele lichaam verdoofd en bent u tijdelijk buiten bewustzijn. Een andere vorm is de plaatselijke verdoving, waarbij slechts een gedeelte van het lichaam gevoelloos. Verder bespreekt de anesthesioloog welke middelen zal gebruiken voor de narcoseen of u op de ochtend van de operatie rustgevende medicijnen moet innemen.
  • Het is belangrijk dat u nuchter bent. U mag daarom minimaal zes uur voor de operatie niets meer etenen drinken. Is uw operatie ’s middags, dan mag u nog een licht ontbijt eten.

Voor de operatie wast een verpleegkundige u (als u dit zelf niet kunt) en krijgt u de eventuele rustgevende medicijnen die de anesthesioloog heeft besproken. Als u aan de beurt bent voor de operatie brengt de verpleegkundige u naar de operatiekamer. Daar vangt een anesthesiemedewerker u op. Hij/zij brengt een infuus (slangetje) aan in een bloedvat en sluit u aan op de apparatuur die uw hartslag, bloeddruk en het zuurstofgehalte in uw bloed controleert. Vervolgens krijgt u via het infuus medicijnen waardoor u in slaap valt. Voor de beademing krijgt u een dun buisje in uw luchtpijp geschoven. Dit laatste merkt u niet, omdat u dan al onder narcose bent.

Als een brandwond niet vanzelf geneest is een huidtransplantatie nodig. Vooral bij een uitgebreide en diepe verbranding is het noodzakelijk om de verbrande huid te verwijderen en een huidtransplantaat aan te brengen. De verbrande huid geeft namelijk stoffen af die door het lichaam worden opgenomen en u ziek kunnen maken. Een eerste operatie kan al nodig zijn binnen een week na het oplopen van de brandwonden. Bij een kleinere verbranding met oppervlakkig en diep verbrande huidgedeelten door elkaar wordt eerst afgewacht tot de tweedegraads brandwonden zelfstandig zijn genezen. In dat geval vindt de huidtransplantatie meestal later plaats.

Wat gebeurt er bij een huidtransplantatie?

Bij de start van de operatie wordt eerst het verband verwijderd en uw brandwond goed schoongemaakt. De verbrande huidresten worden daarbij verwijderd. Dan zal de chirurg met een speciaal apparaat een dun laagje huid afnemen van een niet verbrand deel van uw lichaam. Dit dunne huidlaagje heet het huidtransplantaat en bestaat uit de opperhuid en een klein deel van de lederhuid. Het transplantaat krijgt daarna een behandeling waardoor er kleine gaten in komen en het een netje wordt. Hierdoor kan het transplantaat voor een grotere oppervlakte gebruikt worden. Daarna legt de chirurg het transplantaat zorgvuldig op de wond en maakt het goed vast met een hechting. Hier overheen komt een vet gaas. Als laatste wordt het huidtransplantaat verbonden met steriele gaas.

De huidafnameplaats

Transplanteren gebeurt altijd met uw eigen huid en niet met donorhuid. In de meeste gevallen wordt de huid afgenomen van uw bovenbeen. Er blijft op die plek een flinke schaafwond over. Deze wordt bedekt met een verband. Hier overheen komt een drukverband om eventuele nabloeden tegen te gaan. Na vier tot zes uur wordt het drukverband verwijderd. De wond zal in zeven tot veertien dagen rustig genezen. De verpleegkundige controleert het herstel en zal het verband verwijderen.

Als de operatie klaar is, laat de anesthesiemedewerker u wakker worden in de uitslaapkamer (verkoever). De eerste uren na de operatie wordt u nog bewaakt door apparatuur naast uw bed. Om het narcosemiddel zo snel mogelijk uit uw lichaam te verwijderen, krijgt u extra zuurstof via een masker. Ook heeft u het infuus nog. Hierdoor krijgt u extra vocht en kunt u extra bloed krijgen. Na de operatie kunt u misselijk zijn en pijn hebben. U krijgt medicijnen om dit zoveel mogelijk tegen te gaan. Naast misselijkheid kunt u last hebben van keelpijn, heesheid, sufheid en soms braken als bijwerking van de narcose. De anesthesiemedewerker of verpleegkundige controleert regelmatig uw bloeddruk, hartslag en zuurstofgehalte in het bloed. Ook controleert hij de verbanden op eventuele nabloedingen. Een klein beetje bloedverlies is normaal. Als u goed wakker bent, mag u weer wat drinken en eventueel iets eten. Wat betreft bezoek raden wij u aan alleen ‘s avonds bezoek te ontvangen, omdat u dan goed wakker bent.

Het is nodig om het huidtransplantaat na de operatie vijf dagen rust te geven. De arts bekijkt dagelijks het geopereerde gedeelte van de wond. Als het nodig is verschoond de verpleegkundige de buitenste gazen van het verband. Op de schaafwond waar de huid is weggenomen, kan het verband blijven zitten tot de wond genezen is. Als het huidtransplantaat over een gewricht is aangebracht (bijvoorbeeld de elleboog, knie of pols) kan het zijn dat u een spalk krijgt. Een spalk is nodig om het transplantaat de rust te geven om in te groeien. Bij een transplantaat op uw voet of onderbeen mag u een aantal dagen niet lopen. Als alleen de donorplaats zich op uw been bevindt, mag u lopen met gezwachteld been (tenzij de arts hier geen toestemming voor geeft). Vijf tot zeven dagen na de operatie worden al het verband en de nietjes verwijderd. De arts zal de wond dan goed onderzoeken en bekijken of het transplantaat geheel is ingegroeid. Hierna vertelt de arts hoe de eventuele verdere behandeling eruit gaat zien.

Aanvullende informatie voor ouders

Op de dag van de operatie kunt u of de verpleegkundige uw kind wassen. De verpleegkundige geeft uw kind als u dat heeft afgesproken met de anesthesioloog rustgevende medicijnen. Als uw kind aan de beurt is voor de operatie kunt u samen met de verpleegkundige en de pedagogisch medewerker uw kind naar de operatiekamer brengen. Hier zal de anesthesiemedewerker uw kind onder narcose brengen met een kapje of met een prik. In principe mag één van de ouders daarbij aanwezig zijn. Als uw kind onder narcose is, brengt de pedagogisch medewerker u naar de familiekamer. Als uw kind uit de narcose komt, ligt hij/zij nog een tijdje op de uitslaapkamer (verkoever). Na de eerste controle kunt u in overleg met deze verpleegkundige naar uw kind. Bent u op dat moment nog niet aanwezig, dan zal de arts u bellen om u te informeren over het verloop van de operatie. Als uw kind goed wakker en niet misselijk is, krijgt het voorzichtig wat drinken en eten.

print